Station Parkstad / 2005-2006
|
|
Inleiding
Vooraf aan deze
ontwerpoplossing zijn twee essentiële onderwerpen van belang gebleken
tijdens mijn afstuderen. Ten eerste was dat de geschiedenis van de stad
en ten tweede de situatie waarin zij zich op dit moment bevind.
Voorgaand in achtnemend lijkt het meer een stedenbouwkundige opgave dan
een architectonische. Gezien mijn fascinatie voor infrastructurele
gebouwen, heb ik gekozen voor een ontwerp van een nieuw stationsgebouw.
Men kan immers aan de hand van de infrastructuur, de omvang van de stad
aflezen.
Mede door bovenstaande
interesse en de actualiteit binnen de stad is het idee ontstaan om een
nieuw vervoersknooppunt voor Heerlen te ontwerpen.
Geschiedenis: Om een
stad en haar streek goed te kunnen begrijpen is het van belang om zich
hierin te verdiepen. Vanuit de geschiedenis van de gekozen locatie en
mijn affiniteit met rationele minimalistische architectuur heb ik me ter
voorbereiding verdiept in fabrieksarchitectuur. In het bijzonder de
mijnbouwarchitectuur, omdat deze de stad Heerlen heeft gevormd. Binnen
een fabriekscomplex speelt de logistiek immers een belangrijke rol. Ook
als er wordt gekeken naar de geschiedenis van het spoorwegennet. Haar
oorsprong ligt in de industrie, waarbinnen het als een belangrijk
(intern) vervoersmiddel werd gebruikt. Andersom is het station een
vervoersknooppunt met verschillende typen doorstromingen. Deze gelaagde
infrastructuur is vaak terug te vinden in het grondplan van grote
industriële complexen.
Imagoproblematiek: De
stad Heerlen met haar stationsgebied heeft landelijk een slechte
reputatie opgebouwd vanwege de drugsproblematiek. De huidige ruimtelijke
invulling van het stationsgebied is niet geheel onschuldig aan die
problematiek. Ook kan men beweren dat het huidige stationsgebouw niet
als zodanig ervaren wordt maar meer als verbinding van twee stadsdelen,
waardoor de stadsverbinding de stationsfunctie overneemt. Het
stationsgebouw is als openbaarvervoersknooppunt een entree van de stad
en regio. Het verdient daarom een waardig gebouw.
Zoals bij vele
stationsgebieden met bijbehorende spoorlijnen speelt de problematiek van
het uitbreiden van en de barrièrewerking tussen de stadshelften. Het
stationsgebied van Heerlen wordt doorsneden door drie parallelle lijnen;
een spoor met aan twee zijden een weg. Wijken en gebieden met hun eigen
plannen en bijzondere gebouwen in de omgeving maken de locatie tot een
uitdaging.
|
Geschiedenis van Heerlen en omstreken
Coriovallum (het
huidige Heerlen) ontstond op de kruising van twee belangrijke
verbindingswegen in het Romeinse Rijk; te weten de
noord-zuidverbinding van Xanten naar Aken en de oost-westverbinding
van Tongeren naar Keulen. Hierdoor had de stad al vroeg een
centrumfunctie verworven binnen de regio. In de middeleeuwen is het
omliggende gebied verkaveld en zijn door de grootgrondbezitters vele
veldpaden, boerderijen, omgrachte huizen en kastelen gebouwd. In de
12e eeuw lieten de Graven van Ahr-Hochstaden een vesting bouwen die
bestond uit een dorpskerk en enkele woonhuizen, omgeven met walmuren
en een dubbele grachtgordel die later de naam Landsfort Herle
genoemd werd.
Rond 1815 bestond
Heerlen uit de bebouwde middeleeuwse kom met centraal de St.
Pancratiuskerk gelegen. Van hieruit liepen een aantal hoofdwegen
naar omliggende plaatsen. Aan deze wegen lag lintbebouwing van
huizen en bedrijfspanden. De omliggende buurtschappen, losse
boerderijen en molens werden verbonden door paden en onverharde
wegen. Door de vele hoofdwegen en pleinen verkreeg Heerlen dus een
belangrijkere regionale marktfunctie.
Met de komst van
H.L.C.H. Sarolea in 1885 veranderde de situatie. Uit zijn advies
kwam de oprichting van de Zuider Spoorweg Maatschappij, waar hij als
directeur werd aangesteld. H. Sarolea besloot in 1885 een
spoorwegverbindingen te maken tussen Heerlen, Sittard, Herzogenrath,
Venlo en Maastricht. Hierdoor kreeg Zuid-Limburg een internationaal
verkeersnetwerk, waardoor de kolen sneller en goedkoper konden
worden afgevoerd. Tegelijkertijd werd de Parallelstraat aangelegd
met een eenvoudig station en een goederenloods. Hierdoor kreeg de
Mijnstreek zowel nationale als internationale bekendheid en gaf het
tienduizenden arbeiders vele jaren werk.
|
De bouwexplosie in Heerlen en omgeving
De aanleg van de
mijnen ging gepaard met drastische veranderingen. Een van de meest
opvallende was de gedaanteverwisseling van het agrarische landschap
met zacht glooiende en heuvelachtige akkers, weide en bossen tot een
imposant industrieel landschap. De schachtbokken met ophaalmachines,
koeltorens, schoorsteenpijpen, stoomtreinen, elektrische trams en
vooral de steenbergen gaven de streek een nieuw karakter en
veranderde voorgoed de natuur en het milieu in de regio.
De mijnbouw
verschafte aan tienduizenden mensen werk waardoor het
inwonersaantal toenam en in dertig jaar bijna vertienvoudigde. Dit
gaf een grote behoefte aan extra woningen. De bouw van de meeste
architectonische objecten in het laat 19 de en vroeg 20 eeuwse
Heerlen zijn direct gerelateerd aan de mijnindustrie. Zonder gedegen
streekplan werden tal van koloniën opgetrokken en tientallen nieuwe
industriële gebouwen, kerken, scholen en openbare voorzieningen
verrezen. De plaats van de nieuwe woonwijken werd in de vroege jaren
hoofdzakelijk bepaald door de ligging van de mijnen.
Om de toegenomen
bevolking te kunnen bedienen onderging ook het centrum van Heerlen
een ware metamorfose zoals de bouw van het gemeentehuis (1878) en
het station (1896), de uitbreiding van het centrum, het dempen van
de laatste delen van de middeleeuwse stadsgracht en de huidige markt
wordt aangelegd.
Rond 1930 werd Jos Klijnen gevraagd een algemeen
uitbreidingsplan te maken. In Heerlen trok de mijnindustrie, zoals
in Rotterdam de haven, vrijwel alle aandacht binnen de ruimtelijke
ontwikkeling naar zich toe. Klijnen vatte de stedenbouw op als een
meer culturele activiteit. Nieuwe relaties moesten er in de stad
worden aangelegd, waarin natuur, verkeer, industrie, woningbouw en
de city allen een vanzelfsprekende plek kregen. Dit alles
resulteerde bijvoorbeeld in de bouw van een royale bioscoop
tegenover het station (Peutz 1937), de bouw van een nieuw
hypermodern warenhuis aan de markt (Peutz 1933) pal naast de
Pancratiuskerk en een uitbreiding van het stadshart om een
prestigieus raadhuis en nog meer commerciële ruimten te kunnen
bouwen.
Na de sluiting van de mijnen vanaf 1965
ontstonden er niet allen sociale en economische problemen, maar er
moest ook iets gebeuren met de mijnterreinen totaal 750 HA groot.
Met de ontmanteling van de mijnen en met de afbraak van de schachten
en de steenbergen werd het aanzicht van de streek opnieuw
drastisch veranderd. Meestal werden er geen mogelijkheden gezien om
de bestaande karakteristieke industriële bestaande gebouwen en
objecten binnen de nieuwe ontwikkelingen in te passen waardoor
vrijwel alle "mijnmonumenten" zijn afgebroken. |
morfologiekaart oostelijke mijnstreek / parkstad limburg
|
Imagoproblematiek
Het stationsgebied van
Heerlen heeft een slechte reputatie opgebouwd wat de sociale veiligheid
betreft. Voor de handel in drugs is het stationsgebied een gewilde
locatie. Logisch als men bedenkt dat het een knooppunt van verschillende
vervoersstromingen is, waar de sociale controle, vooral in de avonduren,
gering is.
Een ander probleem dat
speelt is de attractiviteit van de binnenstad. Het wegtrekken van
bewoners uit de binnenstad is een ernstig probleem dat het
veiligheidsgevoel buiten de openingstijden van de winkels verstekt.
Minstens zo bedreigend is de ontvolking en veroudering van Parkstad,
wat al een jaar of tien zichtbaar wordt. Rede
genoeg om bezorgd te zijn over de toekomst van Parkstad. Gevreesd moet
worden dat ook ondernemers naar elders verhuizen en dat Parkstad minder
aantrekkelijk wordt voor de vestiging van nieuwe bedrijven.
Welke
strategie nu te volgen?
Een van de belangrijkste
wendingen binnen de imagoproblematiek van de regio is een doeltreffende
naamsverandering die voorvloeit uit het geschiedkundige verhaal. Met de
naamsverandering tracht de streek zich van zijn “stoffige en zwarte”
imago en negatieve associaties te ontdoen. Onder de nieuwe naam
“Parkstad Limburg” is vanaf 1999 tevens de samenwerkingskoers veranderd
naar een meer gestructureerd model.
Het is nu zaak om de
“imagoverandering” in te zetten voor het stationsgebied. Station Heerlen
is het grootste OV knooppunt in de regio; en vervoert dagelijks ongeveer
35000 passagiers. Het betekent dat Heerlen zijn eigen station mentaal
moet opgeven, maar een fysieke nieuw vervoersknooppunt krijgt ontdaan
van het slechte imago.
De grote leegstand in de
binnenstad van winkels en kantoorgebouwen. Kan niet zomaar worden
opgelost door te blijven uitbreiden met nieuwe gebouwen en projecten,
het economisch injecteren moet ook gedragen kunnen worden door de stad.
Men zou reëel moeten zijn en de problemen erkennen die er spelen wat
scholing en ontvolking betreft. Er zijn dus aanwijzingen genoeg die een
bescheiden opstelling ten aanzien van het nieuwe stationsgebied
vereisen. |
|
Citybranding / Referenties
Citybranding is het
bewust plannen van het imago van een stad en om dit te corrigeren of te
verbeteren. Maar hoe positioneer je een stad in een cultuur van
mondialisering en waar liggen de prioriteiten voor bewoners, bedrijven
en investeerders? Globalisering leidt dus tot verlies van identiteit.
Imago en Identiteit zijn twee verschillende termen die men in deze
context goed uit elkaar dient te houden. Een identiteit meet men
zichzelf voornamelijk aan. Een imago wordt gecreëerd door
buitenstaanders (image= voorstelling van iets of iemand bij het grote
publiek, Kramers)
Een treffend voorbeeld
betreffende het thema citybranding is de stad Bilbao. De stad ondergaat
in een paar jaar een gedaantewisseling van havenstad tot cultuurstad.
Een van de hoofdacts is het Guggenheimmuseum. Foster ontwierp de nieuwe
metro en Calatrava de nieuwe luchthaven. Maar door het sterke
handelsmerk van de architect wordt het specifieke (plaatsgebondenheid)
meteen weer teniet gedaan.
Een ander voorbeeld van
branding is het werk van Rem Koolhaas voor modeconcern Prada. Hierin
wordt de hele ideologie van branding gedestabiliseerd.
De “Prada-branding” laat
zien dat het inzetten op meerdere identiteiten van overlevingsbelang is,
in de chaotische wereld van identiteiten en imago’s. De complete waas
van verschillende identiteiten heeft me dan ook doen beslissen om in te
zetten op een puur functionele benadering voor het stationsgebied. Met
de fabrieksarchitectuur in het achterhoofd verantwoord door het
geschiedkundige verhaal van Heerlen. Het flexibel opstellen ten opzichte
van het programma biedt de mogelijkheid om ruimte te scheppen voor
eventuele ontwikkelingen waarop dan eenvoudig kan worden ingespeeld.
Andersom geredeneerd is het ook nog eens zo dat toevoeging van veel
programma, economisch niet gedragen kan worden door de stad. Bovendien
kunnen afzonderlijke gebouwen per functie makkelijker functiewisselingen
ondergaan en de identiteiten worden aangepast.
Als men recente plannen
voor stationgebieden bestudeerd valt op dat er vier strategieën zijn te
ontdekken.
Ten eerste, het
transformeren van het stationgebied in een parkachtige setting. Het
spooremplacement wordt daarin omgetransformeerd tot een toegankelijk
gebied, waardoor de scheiding tussen de stadshelften verdwijnt. Ten tweede, het
comprimeren van het vervoersnetwerk en het toevoegen van stedelijk
programma. Hiermee wordt gegarandeerd dat de nieuwe terminals gaan
functioneren als kloppend nieuw hart. Ten derde, de
architectonische inbreng in de stad. De gedachte hierachter is dat de
stad zich moet aanpassen aan de het station. En tot slot, het
stationsgebied als een proces opvatten. De “krachten” in het
stationsgebied zijn een natuurlijk gegeven. |
|
Stedenbouw
De ligging van het
gezamenlijke OV knooppunt Parkstad wordt niet ter discussie gesteld.
Binnen de agglomeratie heeft het bestaande stationsgebied een centrale
ligging. Het spoorwegennet heeft voldoende mogelijkheden, ook met de
komst van een eventuele lightrail, waarvan sprake is, het gebied wordt
goed ontsloten voor autoverkeer ten opzichte van de autosnelweg.
De naamsverandering van
station Heerlen naar station Parkstad heb ik reeds toegelicht. De naam
Parkstad is tweedelig. Laat het station dan ook deze dubbele kwaliteit
vertalen. De vrijgekomen ruimte, door het comprimeren en het bundelen
van de infrastructuur, moet als een park worden ingevuld. Het zal een
karakteristiek creëren die regiogebonden is en imagobepalend. Het
introduceren van een stadspark betekent daarnaast een verrijking voor de
aangrenzende woongebieden en voor het stadscentrum. Tevens ontstaan er
door dit comprimeren, ruimten die als uitgroeigebied van de bestaande
stadsdelen kunnen worden ingevuld. Hierdoor komen de stadshelften fysiek
dichter bij elkaar te liggen.
In de huidige situatie
zorgt een tunnel voor de ontsluiting van het station met de sporen en
vervuld ook de stadsverbinding. De tunnel is daardoor erg lang en maakt
het gehele stationsgebouw overbodig. Men betreedt namelijk nergens een
gebouw indien men het station te voet benaderd. Er is in de praktijk een
probleem met de bevoegdheden. Openbaar en privaat terrein lopen
vlekkeloos in elkaar over.
Door de omvang en
duidelijke begrenzingen is het gebied een puur passeer- en
afwikkelgebied van verkeersstromen. Daardoor biedt het weinig
attractiviteit als men de functionele grondslag even buiten beschouwing
laat. Er wordt dus een vloeiende overgang gewenst. Men komt dan uit op
twee strategieën; A men implanteert
ondersteunende functies die de verbinding tussen beide gebieden
vloeiender laten verlopen. Hier is het de kunst om de juiste functies op
de beste plaats te plannen, waardoor de gewenste levendigheid ontstaat.
B men bundelt de
stromingen tot een minimaal oppervlak en laat de stad vervolgens
aansluiten. Dit impliceert een aanpassing van de infrastructuur naar een
optimaal knooppunt.
Aangezien er een
negatief ondernemingsklimaat heerst in de stad en men zich zo flexibel
mogelijk ten opzichte van toekomstige ontwikkelingen zou moeten
opstellen, moet de oplossing worden gezocht in het comprimeren van het
infrastructurele netwerk.
Om een optimaal
vervoersknooppunt te kunnen maken is het van belang dat men het gehele
gebied als nagenoeg blanco beschouwd. De te volgen strategie
is dan ook om eerst de bestaande gebieden weer gezond en aantrekkelijk
te krijgen. Mocht Heerlen nog groeien, wat ik betwijfel, dan breid de
stad zich uit bij voldoende draagkracht. Deze gefragmenteerde groei moet
dan ook ontwerptechnisch mogelijk worden gemaakt. Ik pleit daarom voor
een minder richting bepalende invulling.
|
|
buslijnen
Er zijn drie hoofdrichtingen te onderscheiden; noordwest, noordoost, en zuidelijk. De
eerste twee richtingen zijn goed ontsloten, maar in de zuidelijke
richting ontstaat er een knelpunt. De lijnen in zuidelijke richting zijn
afhankelijk van een tunnel, die tevens een belangrijke verbindingsweg
voor auto´s is. Het omrijden is niet optimaal naar het noordelijk
gelegen busstation. Bij een nieuwe directere verbinding zou dit
verholpen kunnen worden.
autoverbindingen
Omdat de spoorsingel of
de stationsstraat steeds een barrière vormen, is getracht deze
stromingen te bundelen tot een minimum. Zo hoeft er maar één barrière te
worden overgestoken. Beide bestaande wegen worden deels gehandhaafd als
autoluw. Ook kan het noordelijke gebied makkelijker reageren op de
bestaande bebouwing. Visueel wordt de Noordelijke zijde dichter naar de
centrumzijde uitgebreid. Het stadspark Oranje Nassau krijgt op die
manier meer oppervlak en het typerende groengebied kan tegen het station
aan kruipen.
langzaamverkeer
De belangrijkste
verbinding in het huidige gebied is uiteraard de voetgangerstunnel. Deze
verbinding beschouw ik in zijn huidige staat niet als optimaal.
Het fietsen door de
huidige voetgangerstunnel onder het station is ongewenst. Het verdient
de voorkeur om de fietstunnelverbinding te vervangen door een
gezamenlijke verbinding met de voetgangers in de vorm van een
brugverbinding. Hierdoor worden er routes door het park gegenereerd, de
attractiewaarde wordt bevorderen.
treinverkeer
Typerend is dat het
treinverkeer op gelijk niveau met de stad het stadsniveau is, in veel
steden lopen de spoorlijnen op een dijk. De omvang van het aantal
perrons als wel de glooiingen, bochten en wissels zijn uitgangspunt voor
het ontwerp.
|
buslijnen
autoverbindingen
langzaamverkeer
|
stedenbouwkundige aanpassingen
|
park
Het park wordt dus
verantwoord vanuit de morfologie van de streek. Indirect heeft diezelfde
morfologie de naam van de regio opgeleverd; Parkstad Limburg.
Aangrenzend aan het stationsgebied is een typerende “parkstad leegte”.
De voormalige mijn Oranje Nassau was hier gelegen en heeft na de
sanering een grote leegte achtergelaten dicht tegen het centrum aan. De
gevoelige leegte, bestempel ik dan ook als niet erkende kwaliteit. Als
concept voor het park zou ik deze karakteristiek willen uitbuiten. Het
opschonen van het groter geworden braakliggende gebied (door de
spoorsingel te verleggen) houdt dan in dat enkele goede bomen blijven
staan. Het aanleggen van voetpaden gebeurt als een soort van dradenspel
tussen de punten van waaruit men het park wil oversteken.
Als overgang tussen stad
en park een timide plein waarop de brugverbinding neerstrijkt. Het park
eindigt tegen het plein aan een halve meter onder pleinniveau. Onder de
brug is dan ruimte om een kleinschalig sportcentrum te maken. Deze
functie zou supplementair zijn op deze locatie omdat zowel het plein als
ook het park gebruikt kunnen worden.
stationsplein centrumzijde
Door het afsluiten van
de stationsstraat wordt er een directere relatie tussen station en
stadsverbinding gerealiseerd. Het vervoersknooppunt wordt enkele meters
naar het westen verplaats ten opzichte van de huidige situatie. Dit om
samen met het haast neutrale kantoorgebouw van de Hermes en Ns, een
ingekaderd panorama van de “overkant” te creëren. Het betekent dat men
op dit plein de barrièrewerking van het spoor in de stad bewust ervaart,
men ziet dat de stad niet ophoud achter deze lijn en kan direct het
middel om er te komen zien. Vanuit het plein ziet men de grote trap en
de brugverbinding met hellingbaan vanuit zijdelings perspectief. Gaat
men dieper het centrum in (de Saroleastraat) dan heeft men dus zicht op
de arriverende en vertrekkende treinen. Iets dat meer verteld over het
gebied dan een front van een gebouw.
|
exploded view station parkstad
|
stationshal
Na bestudering van het
programma valt op dat beide programma eisen van het busstation en het
treinstation, dezelfde processen omvatten. Beiden hebben een ruimte
nodig alwaar informatie en vervoersbewijzen kunnen worden verstrekt.
Vanuit deze ruimte vervolgd de reiziger zijn weg naar een perron van
gewenste richting en vervoersmiddel. Rondom deze hoofdtaak zijn
meestal commerciëlere en ook ondersteunende functies die het
ondersteunend comfort voor de reiziger bieden.
Het is meer dan gepast
om voor beide “stations” een gezamenlijke ruimte te maken die nauw in
verbinding staat met alle perrons. De commerciële ruimte heeft een
solider bestaansrecht omdat het neutraler tussen beide haltes zou kunnen
liggen.
Tezamen met het idee om de busverbinding uit de looierstraat tunnel te
halen en een nieuwe aansluiting te geven, heeft dit geleid tot het
vertikaal boven elkaar situeren van de infrastructurele lagen. Zo
ontstaan er dus drie bovengrondse niveaus, met beneden de perrons voor
de treinen, als tussenvloer een voetgangersgebied, en daarboven het
busstation. De looproutes zijn op die manier beperkt tot een minimum.
Het verticale transport kan op eenvoudige wijze met de lift
plaatsvinden, mits genoeg liftcapaciteit wordt geïntroduceerd.
Overstappen van bus naar trein en vice versa wordt op die manier een
hele snelle en luxe transactie.
Er is bewust gekozen om
alles bovengronds te laten afspelen, omdat op die manier alle dynamiek
die het gebied in zich heeft tot uitdrukking komt. Dit is van belang om
sociale onveilige situaties te vermijden.
Door deze stapeling
wordt op een subtiele manier gerefereerd naar de geschiedenis die
Heerlen had; waarbij men de mijncomplexen ziet als complete logistieke
ondernemingen die pure functionaliteit als hoofdtaak hadden.
|
|
busstation
Het busstation zweeft
dus als het ware boven de perrons van de treinen. De consequentie is dat
de bussen vanaf maaiveld omhoog moeten naar een niveau van +10m. Dan is
al snel de opgave om de hellingbanen een zo flauw mogelijke helling mee
te geven; dus zo lang mogelijk te maken. Dit is van grote invloed
geweest op de vorm van het busdek.
Voor het busstation
heeft het dynamische systeem de voorkeur omdat dit flexibel reageert in
geval van vertragingen. Het aantal halteplaatsen neemt dus af doordat de
bussen minder lang stilstaan.
Het eiland perron gaat
uit van een centrale voetgangerszone waaromheen de bussen rijden. Het
voordeel van het eiland type is dat er minder contact tussen voetganger
en bus is.
Door het op te tillen
wordt het zelfs mogelijk om helemaal te vermijden dat de voetganger met
de bus in contact zou komen. Het eiland type kan in dit geval namelijk
van onderuit ontsloten worden, een optimale situatie.
|
1 |
kiosken
Conform concept is ook
de plaatsing van de kiosken. Ze grenzen uiteraard wel aan de
stationshal, maar hebben hun eigen zone gekregen. Het grote voordeel is
dat er een scheiding wordt gemaakt tussen gehaaste en wachtende mensen.
entrees station
Door het gehele station
een paar meter richting het rangeerterrein te verschuiven en het autoluw
maken van de stationsstraat wordt er aan centrumzijde een plein gevormd.
Vanaf het plein kan men met een grote luie trap de oversteek maken en de
stationshal betreden.
Vanuit noordelijke zijde
heeft men ook een aparte ingang naar de stationshal. Dit om hinderlijk
omlopen te voorkomen. De interwijkverbinding is bewust van de
stationshal gescheiden om doorstromingen beter te laten plaatsvinden en
om een duidelijke scheiding te maken tussen privaat en openbaar.
Waardoor men een gevoel schept dat men een gebouw betreedt, dat meteen
weer teniet wordt gedaan door de transparantie die het knooppunt heeft.
|
|
kantoren
De gewenste kantoren van
Hermes en Ns worden ook tot een losstaand gebouw ontworpen, gerangschikt
naast het politiebureau passend in het straatbeeld. Op deze manier
blijft het vervoersknooppunt helder van functie.
parkeergarage
Over de gehele lengte
parallel aan het spoor is een ondergrondse parkeergarage voorzien. De
parkeergarage hoeft doordat hij uitgestreken wordt over een groot
oppervlak niet zo diep ondergronds te komen
De liften zorgen in de
garage voor vertikaal transport van de voetgangers. Men kan dus direct
in de stationshal, het perron of op het busdek uitstappen. Daarnaast
zijn er enkele trappen om van niveau te wisselen in de zone tussen
garagewand en parkeerdek aan spoorzijde. De voetgangers kunnen hier over
stalen rooster constructies naar hun auto lopen. Een meer formelere trap
is er aan de voorzijde van de garage gepland. Deze komt uit in een soort
van galerij aan stadszijde. De garage heeft dus een centrale
voetgangersingang dicht tegen het centrum aan.
Inrijden kan vanuit drie
verschillende richtingen van de stad. de eerste mogelijkheid ligt naast
het politiebureau. Tweede optie is waarschijnlijk de meest gebruikte.
Vanuit beide afslagen op de autosnelweg het centrum in rijdend kan men
de parkeergarage inrijden. En tot slot kan men ook vanuit de noordzijde
van de stad de parkeergarage bereiken. De huidige voetgangerstunnel
maakt deze optie mogelijk.
|
De constructie is zo
puur en efficiënt mogelijk ingezet. De vorm van het busdek is een
afgeleide van het programma. De draaicirkels, buslengtes en de
capaciteiten van de halteplaatsen en bufferruimten waren maatbepalend
voor het dek. Het stijgingspercentage en daarmee gepaard de lengten van
de hellingbanen waren van invloed op de juiste plaatsing van het busdek
boven de sporen. Probleem nummer twee is dat alle krachten moeten worden
afgedragen naar een zeer beperkte ruimte op de perrons. Dit alles leidde
tot een constructief uitdagende opgave. |
|
|
materialisering/ detaillering
Het spartaanse ontwerp
wordt gecomplimenteerd door het gebruik van beton. Robuust, sterk en
ideaal om de plastische vormen mee te maken. Het materiaal beton heeft
ook de relatie met de massa die in het bijzonder het busdek een solide
indruk geven.
Het vervoersknooppunt
krijgt dus een open structuur. Dit brengt met zich mee dat er bij
detailleringen geen rekening hoeft te worden gehouden met isolatie en
koudebruggen. Dit betekent onder andere dat beglazing enkel gewapend
glas kan zijn, roosters als afscheiding kunnen worden gebruikt en
ruimten in elkaar kunnen overvloeien omdat deuren overbodig zijn.
Binnen de betonnen
hoofdconstructie zijn altijd stalen elementen als invulling gebruikt,
zoals de trappen en de constructie onder het glazen plein van het
busdek. |
de kolommen onder het
busdek, dwars- (links) en lengtefragment (rechts) |
|